83
ń
geven afstandswaarde op de opnameafstand aanpassen. Op de camera
moeten dan de diafragmawaarden van de mecablitz worden ingesteld. Door
het gebruiken van films met een hogere gevoeligheid, kan de afstandswaar-
de worden vergroot.
Bij ingeschakelde hulpreflector is stroboscopisch flitsen niet mogelijk.
Instellingen voor de stroboscoopfunctie (Afb. 7):
• Zet de camera overeenkomstig de gebruiksaanwijzing in de functie van
handinstelling en kies een passende belichtingstijd.
1 Rust de mecablitz met een SCA-adapter of standaardvoet SCA 301 uit en
schakel hem via de hoofdschakelaar ባ (Afb. 1) in.
2 Druk zo vaak op de Mode toets ቢ (Afb. 1), dat in het display knip-
pert. Druk het instelwiel ቦ (Afb. 1) in de richting van de pijl om de instel-
ling op te slaan. Als u het instelwiel niet in de richting van de pijl drukt,
wordt de instelling na 5 s. automatisch opgeslagen. Het symbool ver-
schijnt nu constant en knippert niet meer.
De stroboscopisch-flitsenfunctie met de mecablitz en een SCA 3xx2 adapter:
Als de mecablitz met een adapter SCA 3xx2 samen wordt gebruikt met een
camera die gegevens voor filmgevoeligheid ISO, stand van de zoomreflector
en diafragmawaarde automatisch doorgeeft, zijn verdere instellingen op de
mecablitz overbodig. De mecablitz stelt zich automatisch in op de van de ca-
mera ontvangen gegevens. Het aantal flitsen en de flitsfrequentie moeten, als
onder de punten 3 en 4 beschreven (zie hieronder), worden ingesteld.
Bij het gebruik van de mecablitz met een camera die gegevens aan
de mecablitz doorgeeft, kunnen de waarden van filmgevoeligheid ISO
en diafragma niet worden veranderd.
Stroboscopisch flitsen met een SCA 3xx adapter, de standaardvoet SCA 301
of met een camera die geen gegevens doorgeeft (Afb. 7):
In dit geval moeten de betreffende waarden voor filmgevoeligheid ISO de
stand van de zoomreflector en de diafragmawaarde met de hand op de
mecablitz worden ingesteld. Dis is absoluut noodzakelijk, daar de mecablitz
vanuit deze waarden de afstand van onderwerp tot flitser voor een correcte
☞
☞
belichting berekent en in zijn display aangeeft.
3 Aantal flitsen instellen. Hiervoor het instelwiel ቦ (Afb. 1) op de flitser dra-
aien tot de pijl in de bovenste positie staat Druk het instelwiel, door het te
draaien het gewenste aantal (N) flitsen instellen en opslaan door opnieuw
op het instelwiel te drukken.
4 De flitsfrequentie instellen. Hiervoor het instelwiel ብ (Afb. 1) tegen de rich-
ting van de wijzers van de klok in draaien tot naast de pijl f(Hz) staat.
Druk het instelwiel en draai het om de gewenste flitsfrequentie in te stellen.
Door opnieuw op het instelwiel te drukken wordt de instelling opgeslagen.
Als afstandswaarde wordt de afstand tot het bewegende object ge-
bruikt. Om overbelichting van de onbewegelijke achtergrond te ver-
mijden. Moet dit deel van het beeld zeer donker zijn of zich zeer ver
achter het bewegende object bevinden. De beste resultaten worden
verkregen bij weinig omgevingslicht.
Bij het instellen van de camera moet op een voldoend lange belichtingstijd
worden gelet.
In de tabel 3 worden de kortste belichtingstijden voor de N = f(Hz) combina-
ties aangegeven.
10. Aanduiding van de belichtingscontrole
De aanduiding van de belichtingscontrole „ok“ ቤ (Afb. 1) licht alleen op als
de opname in de automatisch-flitsen- of TTL-flitsfunctie correct werd belicht.
Hierdoor heeft u bij de automatisch-flitsenfunctie de mogelijkheid om, vooral
bij indirect flitsen met moeilijk vooraf in te schatten reflectieverhoudingen
door een met de hand ontstoken proefflits de passende diafragmawaarde te
bepalen.
De proefflits kan met de handontspanknop ቧ (Afb. 1) worden ontstoken,
voor zover u deze toets niet voor het instellicht hebt geprogrammeerd (zie
hoofdstuk 12.).
Blijft de aanduiding van de belichtingscontrole „ok“ ቤ (Afb. 1) na de proef-
flits donker, dan moet u de eerstvolgend lagere diafragmawaarde instellen
☞
704 47 0099.A3 54 MZ-4i 01.02.2007 13:41 Uhr Seite 83