30
NL
Aanpassen van de tijdsduur
tussen de commando’s in een
bedieningsreeks
Voor het tijdsinterval tussen de stappen
kunt u kiezen uit vier waarden (ongeveer
127 milliseconden, 408 ms, 708 ms of
974 ms).
1 Houd de COMMANDER OFF
toets ingedrukt en druk daarbij
de PROGRAM + en de
PROGRAM – toets in.
Nu gaan de aanduidingen “SC1”,
“SC2”, “SC3” en de afkortingen voor
alle typen componenten knipperen.
2 Druk op een van de SYSTEM
CONTROL toetsen (1, 2 of 3) of
op de component-keuzetoets
waarvoor u de tijdsduur wilt
aanpassen.
Het nummer van het geldende
interval blijft branden en de andere
nummers knipperen.
3 Druk op een van de cijfertoetsen
(1 – 4) om te gewenste
tijdsinterval te kiezen.
1: ongeveer 127 ms (fabrieksinstelling)
2: ongeveer 408 ms
3: ongeveer 708 ms
4: ongeveer 974 ms
(1 ms = 1/1000 seconde)
Het nummer van het gekozen interval
blijft branden en de andere nummers
knipperen.
4 Druk op de COMMANDER OFF
toets.
Component-
afkortingen
Aanduidingen
voor de toetsen
SYSTEM CONTROL
1, 2 en 3
Uitvoeren van een reeks
bedieningsfuncties
—
System Control functies (vervolg)